Die keer dat ik werd genegeerd in de supermarkt en het niet pikte


De supermarkt in de Westerstraat. Ik loop te dralen, terwijl Roos dingen in haar mandje gooit. Af en toe trek ik een vies gezicht. ‘Nee, geen prei.’ ‘Bosuitjes lust je toch wel?’ ‘Nee, ook niet.’

Ze pakt een paprika.

Roos is verantwoordelijk voor de boodschappen. Zo is de rolverdeling in onze relatie. Zij verzint wat we eten, doet de boodschappen en ik verkondig wat ik allemaal niet lekker vind. Het gaat al jaren goed. Op het moment dat ik me sta te verbazen over de hoeveelheid én diversiteit aan nootachtige producten, zie ik een bekende. Altijd als we elkaar zien, maken we een praatje. Gewoon, over hoe het gaat (‘prima’) en wat we aan het doen zijn (‘van alles, druk’). Ik draai weg van de noten, richting hem. ‘Hoi!’ zeg ik opgewekt. Hij zegt ook ‘hoi’, niet opgewekt, en raast langs me. Muziek in de oren. Even denk ik dat hij misschien niet zag dat ik het was. Dat hij gewoon hoi terugzei als Pavlov-reactie. Nee, dan had zijn blik iets vragends gehad. Hij keek vastbesloten.
Beduusd liep ik naar de koelvakken met groenvoer, waar Roos nog altijd stond.
‘Het is best moeilijk om nasi te maken zonder prei en ui. Kan ik niet gewoon deze zak roerbakgroente gebruiken?’
Ik keek kort naar de zak. ‘Nee, taugé.’
‘Dat kan je er toch uit vissen?’
‘Het is te veel. Maar luister, Rick loopt net strak langs me heen. Zonder een praatje te maken. We maken altijd een praatje en nu loopt hij ineens door. Weet je wat hij zei? “Hoi”.’
‘Ja, en?’
‘Dat was het.’
‘Wie is Rick?’
‘Wanneer zijn we op dit punt beland? Sinds wanneer ben ik iemand die alleen nog maar een ‘hoi’ krijgt?’
‘Ik doe wel gewoon wat rode peper dan.’
‘Misschien had hij de vorige keer ook al geen zin meer in het praatje, maar had ik dat niet door.’ Ik stond even stil bij die gedachte. ‘Wat erg!’
Roos liep verder naar de Aziatische sectie. Ik volgde. ‘Volgens mij ben ik iemand die haarfijn aanvoelt of iemand een praatje wil maken of niet. Toch? Of sta ik te dicht op mensen als ik met ze praat?’ Ik schrok van dat idee. ‘Nee! Ben ik zo iemand die te veel in je personal space staat?’ Roos schudde haar hoofd. ‘Bij mij niet. Zal ik zelf pindasaus maken?’
Rick was aan het andere uiteinde van het pad verschenen. Hij bestudeerde de schappen met ingeblikt fruit. Ik staarde naar hem in de hoop dat hij het zou opmerken. Dat zijn serieuze frons zou ontdooien alvorens te zeggen: ‘Oh joh, Anouk! Sorry hoor, ik was net even in gedachten. Hoe is ‘ie?’ Een zoen en een knuffel.

Hij pakte een blik ananas in eigen sap en verliet het pad.
‘Nu deed hij het weer’, fluisterschreeuwde ik tegen Roos.
‘Wie?’ Ze keek langs me heen, naar waar Rick zojuist gestaan had.
‘Laat maar.’
We liepen naar de kassa. Roos had onder andere citroengras gekocht. Citroengras. Daar kun je blijkbaar dingen mee doen. De caissière kon geen citroengras vinden op haar kassa. ‘Staat onder Indo!’ riep haar collega. Dat vonden Roos en ik grappig.

Het voorval liet me niet los. Slapen ging niet. Waarom geen praatje? De laatste keer dat Rick en ik elkaar zagen hadden we vijf minuten gepraat, minstens. Terwijl de locatie, een druk kruispunt in het westelijk deel van de stad, er niet toe uitnodigde. Toch hadden we elkaar op de hoogte gebracht over onze levens. Hij had gelachen om mijn grapjes en ik had geïnteresseerd gekeken toen hij vertelde over zijn wintersportvakantie. Als ik er de energie voor heb, ben ik namelijk een kei in het veinzen van interesse.
Zodra het praatje wegvalt, gaat het snel bergafwaarts met dit soort contacten. Voor je het weet wordt een kleine ‘hoi’ een korte hoofdknik en een korte hoofdknik wordt een blik van herkenning en die blik leidt naar.. niets! Nee, het zou niet lang meer duren voor Rick mij compleet zou negeren. En waar had ik dat aan verdiend?!
Ik pakte mijn telefoon, zag dat ik zijn nummer nog had. Drukte op ‘bellen Rick’.
Hij ging over.
‘Hallo?’ Zijn stem was slaperig.
‘Rick?’
‘Ja, wie is dit?’
‘Anouk.’
‘Welke Anouk?’
‘Kemper.’ Dat ik dat moest zeggen! Volgens zijn Facebookvriendenlijst kende hij slechts één andere Anouk. Ik had het goed aangevoeld. Zijn afstotingsmechanisme was al in werking getreden.
‘Oh, Anouk Kemper. Wat is er? Hoe laat is het?’
Ik hoorde dat hij rechtop ging zitten. Dekens die over elkaar wreven.
Hij mompelde tegen zichzelf: ‘Tien voor half één.’
‘Is er iets?’ vroeg ik.
‘Nee, wat? Hoezo?’
‘Vanmiddag zei je alleen ‘hoi’ tegen me. Je liep meteen door, zonder verder nog iets te zeggen. Dus ik dacht, misschien is er iets.’
Hij zuchtte diep. ‘Waar heb je het over?’
‘Vanmiddag! In de supermarkt! Je rende zowat van me weg.’
Ik hoorde hem ademen. Nadenken. Er ging een moment in stilte voorbij. Even dacht ik dat hij weer in slaap was gevallen.
‘Rick?’
‘Bel je nou echt daar voor?’
Ik dacht na over het juiste antwoord. Hij hing op.

Ongehoord. Echt. Ten eerste liep hij me zo goed als straal voorbij in de supermarkt – terwijl ik NIETS verkeerds had gedaan – en ten tweede hing hij op middenin een gesprek.
Vol onbegrip fietste ik door de ontwakende stad. Het was vroeg, maar de zon was op. De marktkooplui op de Lindengracht waren bezig hun kraam op te zetten. Ik was er bijna. Alles had ik gerepeteerd. Tegen mijn argumenten was niets in te brengen. Ik stopte in de Tweede Goudsbloemdwarsstraat. Drukte op de bovenste bel. Er gebeurde niks. Ik belde nog een keer aan.
Op de bovenste verdieping ging een raam open. Het hoofd van Rick stak naar buiten.
‘Jezus Christus!’ riep hij.
‘Waarom wilde je geen praatje maken?’
Zijn hoofd ging weer naar binnen. Het raam liet hij open. Na een tijdje hoorde ik voetstappen op de trap. De voordeur ging open. Hij stond voor me in een boxershort en een t-shirt waarop stond “American Apparel is Gay”.
‘Jij bent echt ongelooflijk! Ben je nou helemaal hier naartoe gefietst om te vragen waarom ik gisteren niet even met je gepraat heb?’
‘Ja.’
‘Waarom vind je dat zo belangrijk?’ Zijn ogen speurden de straat af. Alsof hij verwachtte dat ik versterking bij me had. Terwijl ik naar zijn gespannen gezicht keek, besefte ik hoe slecht ik hem eigenlijk kende.
‘Ik.. ik wil alleen maar weten waar het aan ligt. Eerst altijd een praatje en dan ineens niet meer.’
Hij boog zich naar me toe en dempte zijn stem. ‘Ik had een scheet gelaten.’
Had ik dat goed verstaan?
‘Ja, Anouk. Ik had net een scheet gelaten. Daarom liep ik snel door. Anders was die geur om me heen blijven hangen en had jij je tijdens het gesprek de hele tijd afgevraagd waar die walgelijke geur vandaan kwam. Dan je mij gevraagd of ik het ook rook, enzovoort, enzovoort. Leek me nogal gênant. Snap je het nu?’
‘Ik heb helemaal niks geroken.’
‘Omdat ik doorliep.’
Ik knikte nadenkend. Rick trommelde met zijn vingers op de deurpost en vroeg: ‘Maar hoe gaat het met je?’
‘Ja, prima. Druk met van alles. Jij?’